2000/AR/1340 - In de zaak van: 1. DE BAERE Fred, geboren te Sint-Niklaas op 19 december 1952, aannemer, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Drielindenstraat 24, 2. DE LEEUW Kristine, geboren te Sint-Niklaas op 20 juli 1964, be- diende, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Drielindenstraat 24, 3. BAERT Willy, geboren te Sint-Niklaas op 27 december 1926, ge- pensioneerde, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Vlyminckshoek 14, 4. VANHAEVERMAET Godelieve, geboren te Gent op 2 december 1930, zonder beroep, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Vlymincks- hoek 14, 5. DE BACKER Deonis, geboren te Landskouter (Oosterzele) op 17 februari 1947, leraar, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Kleibeekstraat 6. DE KERPEL Godelieve, geboren te Moorset (Aalst) op 21 septem- ber 1952, lerares, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Kleibeekstraat 2, appellanten sub 1 tem 6 die in toepassing van art. 271 § 1 van de Nieuwe Gemeentewet in rechte treden namens de Stad Sint-Niklaas, 7. A.B.L.L.O. V.Z.W., Aktiekomitee ter Beveiliging van het Leefmilieu op de Linkeroever, B.S. dd. 24.03.1 977 onder 21 98, nr. griffie Recht- bank van Eerste Aanleg te Dendermonde 1352, met maatschappelijke zetel te 91 70 SINT-GILLIS-WAAS, Stationsstraat 126, appellanten, hebbende als raadsman Meester VAN DOOREN Hans, advocaat te 9220 HAMME (0.-VL.), Stationsstraat 50, tegen : de
burgerlijke vennootschap onder de vorm van een C.V. INTER- COMMUNALE
VERENIGING VOOR HUISVUILVERWERKING MID- DEN-WAASLAND (afgekort MI-WA), ingeschreven in de registers van de burgerlijke vennootschappen te Sint-Niklaas onder nr. 16, met maatschappelijke zetel te 9100 Sint-Niklaas, Vlyminckshoek 12, woonplaats kiezende bij haar raadsman, hierna vermeld, geïntimeerde, hebbende als raadsman Meester LINDEMANS Dirk, ad- vocaat te 1000 Brussel, Keizerslaan 3, velt het Hof het volgende arrest: 1. Het Hof heeft de partijen in openbare terechtzitting gehoord in hun mid- delen en conclusies en heeft de stukken ingezien. Appellanten hebben tijdig en op rechtsgeldige wijze hoger beroep inge- steld tegen de beschikking die op tegenspraak werd uitgesproken op 6 oktober 1999 door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde, zetelend als in kort geding. Het incidenteel beroep is toelaatbaar
2.1. Voor de eerste rechter vorderden appellanten op grond van de wet van 12 januari 1993 dat aan geïntimeerde verbod zou worden opgelegd om in haar inrichting te 9100 Sint-Niklaas aan de Vlijminckshoek 12 nog ac- tiviteiten te ontplooien of te laten plaats vinden die bestaan in het ver- branden van afvalstoffen, van welke aard of herkomst ook, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van 1.000.000 frank per vastgestel- de overtreding of per dag dat de inrichting wordt uitgebaat in strijd met de tussen te komen beschikking. 2.2. Geïntimeerde betwistte op diverse gronden zowel de ontvankelijkheid als de gegrondheid van de vordering. O.m. stelde zij dat aan het Arbitragehof een prejudiciële vraag moest worden gesteld m.b.t. een mogelijk bevoegdheidsconflict. Bij tegeneis vorderde zij van appellanten een schadevergoeding van 50.000 frank wegens tergend en roekeloos geding. 3. Het motiverend gedeelte van de bestreden beschikking van de Voorzitter luidt als volgt: I.
1. Nopens
de ontvankelijkheid laat artikel 271 van de Nieuwe Gemeen- tewet
één of meer inwoners toe om in rechte op te treden, zo het college
van burgemeester en schepenen zulks nalaat nu het tegen- deel
niet blijkt, te meer daar er in casu mogelijks tegenstrijdige be- langen
zouden kunnen aanwezig zijn. I.
2. Wat
de vzw A.B.L.L.O. betreft, volstaat het, conform artikel 2 van de wet
van 12 januari 1993, meer dan 3 jaren te bestaan, als maat- schappelijk
doel milieubescherming te verrichten over een gedefi- nieerd
gebied, Na
nazicht van de hierover neergelegde stukken (Bijlage Belgisch Staatsblad
de dato 24 maart 1977, 05 mei 1994 en 12 juni 1997) dient te
worden vastgesteld dat ook de door deze vzw gestelde vordering ontvankelijk
is. Vooreerst
dient te worden vastgesteld dat er tussen partijen geen verzoening
te bekomen was. III. Overwegende
dat er conform de bepalingen van artikel 1 van de wet van
12 januari 1993 (enkel) dient te worden nagegaan of, onvermin- derd
de bevoegdheid van andere rechtscolleges op basis van ande- re
wetsbepalingen, de handelingen een kennelijke inbreuk tegen een
milieuwetgeving of ernstige dreiging vormen voor een inbreuk op
één of meer bepalingen van wetten, decreten, ordonnanties, ver- ordeningen
of besluiten betreffende de bescherming van het leef- milieu. De
feitelijke gegevens door de partijen naar voren gebracht zijn mogelijkerwijze
hetzij voorbijgestreefd, hetzij tegenstrijdig, hetzij vooralsnog
niet na te gaan zodat zich in deze optiek nader deskun- dig
onderzoek opdringt ten einde de vraag te kunnen beoordelen of er
een kennelijke inbreuk tegen een milieuwetgeving of een ernstige dreiging
voor een inbreuk aanwezig is op één of meer bepalingen van
wetten, decreten, ordonnanties, verordeningen of besluiten be- treffende
de bescherming van het leefmilieu, waarbij het in huidige procedure
van belang is te weten of een dergelijke toestand zich thans
voordoet, hetzij of er gevaar in de toekomst voor bestaat. Het beschikkend gedeelte van de bestreden beschikking luidt als volgt: Verklaren
de vordering ontvankelijk. Verlenen
akte aan eisers sub I t/m 6 van hun aanbod tot zekerheid- stelling
voor het persoonlijk dragen van de kosten van het geding en
voor de veroordelingen die lastens hen zouden worden uitge- sproken. Gezien
de tot op heden mislukte poging tot verzoening nopens de grond
van de zaak: Stellen
aan als deskundige: Prof. Dr. Ir. Noë1 WILLEMS, Gravin Jo- hannalaan
15 te 9900 Eeklo (09/377.41.44), die zich desgevallend zal mogen
laten bijstaan door één of meer gespecialiseerden naar zijn keuze,
met opdracht, na partijen en hun raadslieden behoorlijk te hebben
verwittigd van plaats, dag en uur van de aanvang van zijn verrichtingen
en onder naleving van het bepaalde in artikels 962 en vlg.
Ger. Wb., -
zich ter plaatse te begeven te Sint-Niklaas, Vlyminckshoek 12, en
omgeving; -
de stukken en argumenten van partijen te onderzoeken ten ein- de
na te gaan of er een kennelijke inbreuk tegen een milieuwet- geving
of een ernstige dreiging voor een inbreuk o p één of meer bepalingen
aanwezig is van wetten, decreten, ordonnanties, verordeningen
of besluiten betreffende de bescherming van het leefmilieu,
hetzij thans, hetzij in de toekomst; -
de nuttige vragen van partijen te beantwoorden. - Zeggen
dat de deskundige zijn gemotiveerd, onder eed bevestigd en
ondertekend verslag, dat hij vooraf in voorlezing zal hebben ge- stuurd,
dient neer te leggen ter griffie van deze rechtbank binnen de zes
maanden te rekenen vanaf de aanvang van zijn verrichtingen. Verwijzen
de zaak voor verdere behandeling naar de openbare te- rechtzitting
van woensdag 26 april 2000 om 9.00 uur. . . . .
4.1. Appellanten voeren als grief aan dat de eerste rechter, na een onder- zoek van de ontvankelijkheid van de vordering, zich beperkt heeft tot een loutere onderzoeksmaatregel. Volgens appellanten werd aldus afbreuk gedaan aan de pertinente vast- stelling dat een aantal inbreuken op hoger geciteerde bepalingen vast te stellen zijn zonder een verder diepgaand wetenschappelijk onderzoek, en wordt het debat in wezen verengd tot de vraag of er op heden nog ei- genlijke normoverschrijdingen kunnen worden vastgesteld. Nog volgens appellanten had de eerste rechter in toepassing van het voorzorgbeginsel moeten besluiten tot onmiddellijke sluiting van de in- stallatie van geïntimeerde. In laatste appelconclusies handhaven appellanten hun vordering tot slui- ting. Ondergeschikt vorderen zij: - de staking te bevelen van de praktijk om ongesorteerde bedrijfsaf- valstoffen en/of ongesorteerde huishoudelijke afvalstoffen te ver- branden in strijd met artikel 5.2.5. Vlarea, en dit onder verbeurte van een dwangsom van 100.000 frank per vastgestelde overtreding. - geïntimeerde te verbieden in de inrichting gelegen te Sint - Niklaas, Vlijminckshoek 12, nog activiteiten te ontplooien of te laten plaats- vinden die bestaan in het verbranden van afvalstoffen, en dit voor zover er binnen de twee maanden na het tussengekomen arrest geen DENOx - filter zoals beschreven in het rapport "Best Beschik- bare Technieken voor rookgaszuivering te MI-WA in Sint-Niklaas" wordt geplaatst. 4.2. Volgens geïntimeerde zijn de grieven van appellanten feitelijk onjuist, ofwel achterhaald door nieuwe ontwikkelingen, ofwel rechtens niet deugdelijk. Geïntimeerde houdt staande dat de stakingsvordering als onontvankelijk zou worden afgewezen, minstens onontvankelijk wordt verklaard zolang geen waarborg ten belope van alle kosten en veroordelingen is gesteld. Zij handhaaft haar stelling dat, alvorens recht te doen, aan het Arbitra- gehof een prejudiciële vraag m.b.t. een mogelijk bevoegdheidsconflict zou worden gesteld. Subsidiair vordert zij dat de vordering zou worden afgewezen. Nog meer subsidiair vordert zij dat het opleggen van een dwangsom zou worden afgewezen als onontvankelijk, minstens ongegrond. Geïntimeerde handhaaft eveneens haar vordering tot betaling van 50.000 frank wegens tergend en roekeloos geding.
BEOORDELING Ontvankelijkheid 5.1. Anders dan geïntimeerde voorhoudt laat niets toe te stellen dat de wet van 12 januari 1993 de mogelijkheid om een beroep te doen op artikel 21 7 § 1 Nieuwe Gemeentewet uitsluit. Met dit artikel wordt aan de inwoners van de gemeente de mogelijkheid verschaft namens deze overheid op te treden, telkens collectieve belan- gen op het spel staan die de gemeente nalaat te verdedigen. Een gezond leefmilieu is bij uitstek een collectief belang. Dat het college van burgemeester en schepenen van de Stad Sint-Nik- laas niet in rechte is opgetreden, in weerwil van een uitdrukkelijk verzoek op de gemeenteraadszitting van 26 februari 1999, staat voor het Hof vast en wordt overigens door geïntimeerde niet tegengesproken. Geïntimeerde spreekt ook niet tegen dat de stad Sint-Niklaas in de in- tercommunale MI-WA een meerderheidsparticipatie heeft, en dat in 1999 de schepen van leefmilieu van de stad Sint-Niklaas voorzitter was van haar raad van bestuur, terwijl ook de burgemeester er deel van uit- maakte. Terecht heeft de eerste rechter gewezen op de mogelijkheid van tegen- strijdige belangen, hetgeen zou kunnen verklaren waarom de gemeente- lijke overheid niet in rechte tegen geïntimeerde wenste op te treden. Hoe dan ook kunnen de statuten van de intercommunale MI-WA waar- van de stad Sint-Niklaas lid is geworden haar nooit ontslaan van haar wettelijke en fundamentele verplichtingen zoals die in artikel 135 § 2 Nieuwe Gemeentewet zijn bepaald, o.m. het waken over de gezondheid van de inwoners. 5.2. Aan de door artikel 271 § 1 Nieuwe Gemeentewet gestelde zekerheid- stelling wordt door de onder 1 tot 6 vermelde appellanten op afdoende wijze voldaan met de betaling der kosten van de dagvaarding en de rol- kosten in beide aanleggen, en met hun in de appelakte herhaald aanbod om in te staan voor de veroordelingen die lastens hen kunnen worden uitgesproken. Die lastens appellanten uit te spreken veroordeling kan hooguit de aan geïntimeerde in beide aanleggen toekomende rechtsplegingvergoeding zijn, evenals gebeurlijk het door haar gevorderd bedrag van 50.000 frank wegens tergend en roekeloos geding. Niets laat toe te stellen dat de sub 1 tot 6 vermelde appellanten niet vol- doende solvabel zijn om desgevallend die bedragen te betalen. Zij kunnen derhalve namens de Stad Sint-Niklaas in rechte optreden en hun vordering is ontvankelijk.
5.3. Ten onrechte houdt geïntimeerde staande dat het college van burge- meester en schepenen van de stad Sint-Niklaas geen bevoegdheid zou hebben om op grond van de wet van 12 januari 1993 in rechte op te tre- den bij kennelijke inbreuken of ernstige dreiging in milieuaangelegenhe- den. Op welke wijze de wet van 12 januari 1993 bevoegdheidsverdelende bepalingen (federale - versus decretale wetgever) zou schenden maakt geïntimeerde niet duidelijk. Om de voorliggende betwisting te kunnen beoordelen is derhalve niet vereist dat voorafgaandelijk aan het Arbitragehof een prejudiciële vraag zou worden gesteld in de zin zoals door geïntimeerde geopperd. 6. De sub 7. vermelde appellante voldoet als milieuvereniging aan alle in artikel 2 van de wet van 12 januari 1993 gestelde voorwaarden om in rechte te kunnen optreden. Haar vordering is ontvankelijk. (zie de stukken sub 35 in het dossier van appellanten) 7. Met haar stelling dat de rechter t.a.v. een behoorlijk vergunde inrichting slechts maatregelen kan nemen die niet in strijd zijn met de administra- tieve vergunning en die het bestaan van de inrichting niet aantasten, miskent geïntimeerde manifest de doelstellingen en de draagwijdte van de wet van 12 januari 1993. De door geïntimeerde aangehaalde cassatierechtspraak van 1962 en 1974 is niet relevant. Gegrondheid 8. Cruciaal bij de beoordeling van de vordering(en) van appellanten is de vraag of zij al dan niet aannemelijk maken dat hetzij geïntimeerde één of meer kennelijke inbreuken tegen de milieuwetgeving begaat, hetzij er een ernstige dreiging bestaat voor een inbreuk op één of meer bepalin- gen van wetten, decreten, ordonnanties, verordeningen of besluiten be- treffende de bescherming van het leefmilieu. De bewijslast ligt principieel bij appellanten en zij alleen dragen het be- wijsrisico. Geïntimeerde is gehouden op een loyale wijze aan de bewijsvoering mee te werken zonder dat zulks mag leiden tot een omkering van de bewijslast. Het Hof stelt vast dat appellanten aan de door de eerste rechter bevolen onderzoeksmaatregel geen enkele uitvoering hebben gegeven. Daarnaast hebben appellanten meer dan acht maanden gewacht voor- aleer hoger beroep aan te tekenen. Voor die bizarre gang van zaken geven appellanten geen plausibele ver- klaring, doch dat staat de beoordeling van de gegrondheid van hun vor- dering door het Hof niet in de weg. Kennelijke inbreuken en/of ernstige dreiging 9. Geïntimeerde spreekt niet tegen dat in het verleden sommige normen niet werden gehaald, dat de milieu-inspectie voor een aantal overtredin- gen proces-verbaal heeft opgesteld en dat eenmaal, in 1997 toen stren- gere normen in voege traden, tot stopzetting van de exploitatie werd be- slist. (zie pagina 5 en 6 van de eerste appelconclusies van geïntimeerde) Het
ligt evenwel niet op de weg van het Hof om te oordelen over wat er in
het verleden is verkeerd gegaan. maar om na te gaan of er thans nog sprake
is van kennelijke inbreuken en/of ernstige dreiging. en zonodig de passende maatregelen te bevelen. 10. De eerste rechter wees reeds op de mogelijkheid dat de door partijen voorgebrachte feitelijke gegevens op het tijdstip van zijn beschikking, d.i. op 6 oktober 1999, achterhaald waren. Die overweging was een van de redenen waarom hij tot een onderzoeks- maatregel besloot. Appellanten bevestigen minstens impliciet die mogelijkheid gezien zij - meer dan een jaar later - op pagina 5 van hun op 16 januari 2001 neer- gelegde appelconclusies schrijven: "
Het is vermoedelijk wel juist dat op vandaag geen emissienormen zichtbaar
meer worden overschreden. Probleem
bij dit alles is het falend controlebeleid. Het is precies omwille van de falende en manke controle dat actueelgeen
enkele zekerheid kan worden geboden dat er geen belangrijke overschrijdingen
meer zijn. …. Niemand controleert of kan controleren.” Op uitdrukkelijk verzoek van het Hof heeft geïntimeerde aan appellanten aanvullende stukken meegedeeld. (zie de stukken 21 t.e.m. 29 in het dossier van geïntimeerde) Uit het milieujaarverslag 2001 (bedrijvigheid 2000) en het overzicht van de meetresultaten over het gehele jaar 2000 blijkt dat de emissienormen niet werden overschreden. (zie de stukken 22 en 28, ibidem) De wijze van meting en de objectiviteit van de resultaten worden door appellanten niet in vraag gesteld. Hun stelling dat niemand controleert of kan controleren wordt derhalve door geïntimeerde op overtuigende wijze weerlegd. 11. De Minister van Leefmilieu antwoordde op 25 april 2000 op een parle- mentaire vraag de dato 17 april 2000 over de installatie van geïntimeer- de
“… de rookgasemissies van de huisvuilverbrandingsoven van geïntimeerde
zijn laag en voldoen aan alle gekende normen en voorwaarden inzake volksgezondheid en leefmilieu “. (zie pagina 9 van het BBT - rapport MI-WA - stuk 15 in het dossier van geïntimeerde) 12.1. Geïntimeerde beschikt over een reeks exploitatievergunningen die alle verstrijken op 13 april 2008. (zie pagina 2 en 3 van de appelakte en pagina 2 en 3 van de eerste ap- pe1conc1usies van geïntimeerde) De laatste vergunning van de bestendige deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen dateert van 24 augustus 2000 en heeft betrekking op de vervanging van de twee steunbranders met een totaal vermogen van 10 MW. Tegen die vergunning hebben appellanten sub 1 en 2 hoger beroep in- gesteld bij de Vlaamse Minister van Leefmilieu en Landbouw. Appellanten sub 1 en 2 voerden o.m. aan: “ -
de exploitant is verplicht steeds gebruik te maken van de BBT; dit
is hier niet het geval omdat de filterinstallatie slechts goed werkt
bij een continu proces; -
de exploitant leeft de opgelegde voorwaarden niet na, o.m. qua vuilophaling,
verbranding van GFT, toegang voor het publiek; -
er gebeuren geen metingen voor PAK’S, PCB’s, methylkwik, chroom
- 6 en fijn stof; -
het besluit is een manifeste inbreuk op het voorzorgsprincipe; -
het advies van de gezondheidsinspectie zit niet in het dossier; -
heel wat mensen in de omgeving van de oven hebben gezond- heidsklachten. …
“ Bij de afwijzing op 8 maart 2001 van de door appellanten aangevoerde bezwaren argumenteerde de Minister als volgt : “… overwegende
dat de aangehaalde bezwaren vermoedelijk voortko- men
uit problemen die de werking van de verbrandingsoven in het verleden
heeft gekend; dat bij navraag bij de afdeling Milieu - in- spectie
en de dienst Leefmilieu van de stad Sint - Niklaas kan ge- steld
worden dat er op dit ogenblik geen overschrijdingen van de opgelegde
normen meer worden vastgesteld; overwegende
dat de bezwaren aangehaald door de beroepsindie- ners
slaan op de exploitatie van de huisvuilverbrandingsinstallatie, waarvoor
door de bestendige deputatie de nodige vergunningen werden
afgeleverd en waarvoor de administratieve beroepstermijn verstreken
is; overwegende
dat de bedoelde vervanging van steunbranders de werking
van de huisvuilverbrandingsinstallatie enkel zal verbete- ren; overwegende
dat gesteld kan worden dat de risico’s voor de exter- ne
veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wate- ren,
op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door
de gevraagde exploitatie, mits naleving van aangepaste mi- lieuvergunningsvoorwaarden,
tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden
beperkt; overwegende
dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat het beroep on- gegrond
te verklaren en de bestreden beslissing te bevestigen.” (zie stuk 21 in het dossier van geïntimeerde) Het Hof stelt vast dat n.a.v. het door appellanten ingesteld beroep o.m. adviezen werden uitgebracht door de Openbare Afvalstoffenmaat- schappij op 21 november 2000, door de afdeling Preventieve en Sociale Gezondheidszorg van de administratie Gezondheidszorg van het de- partement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur op 23 november 2000, door de Vlaamse Milieumaatschappij op 23 november 2000, door de af- deling Milieuvergunningen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer van het departement Leefmilieu en Infrastructuur op 18 december 2000 en door de Gewestelijke Milieuvergunningcommissie op 22 december 2000. Alle adviezen waren zonder uitzondering gunstig voor geïntimeerde. (zie pagina 4 van stuk 21, ibidem) 12.2. Appellanten stellen op pagina 5 van hun appelakte dat niet te controle- ren valt of uitsluitend het door de vergunning toegelaten huishoudelijk - en bedrijfsafval door geïntimeerde wordt verbrand. Appellanten leveren voor het Hof geen sluitend bewijs, noch brengen zij ernstige aanwijzingen aan dat geïntimeerde ander dan door de exploita- tievergunning toegestaan afval verbrandt. De door geïntimeerde thans voorgelegde stukken m.b.t. het door de be- trokken gemeentelijke overheden gevoerde beleid op het vlak van GFT en van selectieve inzameling worden door appellanten niet ter discussie gesteld. (zie de stukken 23 en 26 in het dossier van geïntimeerde)
12.3. Uit hetgeen onder 12.1. en 12.2 werd uiteengezet volgt dat appellanten voor het Hof niet bewijzen noch aannemelijk maken dat geïntimeerde kennelijke inbreuken pleegt op de milieuwetgeving sensu lato. In
die omstandigheden wordt hun vordering tot sluiting van de door geïntimeerde
geëxploiteerde installatie voor zover gestoeld op ken- nelijke inbreuken als ongegrond afgewezen. 13. Gelet op het preventieve luik in het artikel 1 van de wet van 12 januari 1993 moet door het Hof ook worden nagegaan of er geen ernstige drei- ging bestaat voor een inbreuk op één of meer bepalingen van wetten, decreten, ordonnanties, verordeningen of besluiten betreffende de be- scherming van het leefmilieu. Er kan vooreerst geen betwisting over bestaan dat ook op geïntimeerde de algemene voorzorgsnorm van toepassing is . Waar geïntimeerde op pagina 34 van haar eerste appelconclusies be- vestigt dat de inachtneming van de volksgezondheid een absolute prio- riteit moet zijn voor de wetgever en voor de uitvoerende macht’, geldt die prioriteit uiteraard ook voor haarzelf. Op heden bestaat geen absolute zekerheid dat de exploitatie van een huisvuilverbrandingsoven geen enkel gezondheidsrisico inhoudt voor de omwonenden. Diverse wetenschappelijke studies evenals het daarover quasi- permanent gevoerd maatschappelijk debat tonen aan dat het een deli- cate en controversiële aangelegenheid betreft. (zie de stukken 9, 17, 23, 28, 29, en vooral 37 en 38, in het dossier van appellanten, en in het dossier van geïntimeerde een VITO - studie van september 2000 (stuk 201, uitgevoerd in opdracht van de VMM, en het ‘behoedzaam en genuanceerd’ antwoord van de Vlaamse Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke kansen (stuk 24) op een parlementaire vraag van 9 februari 2001) 14. Met toepassing van het in de milieuwetgeving opgenomen ‘beginsel van het preventief handelen’ en ‘voorzorgbeginsel’, heeft de bevoegde over- heid in artikel 4 C 22 b) van de op 13 augustus 1998 verleende vergun- ning aan geïntimeerde o.m. het volgende opgelegd: “ De
exploitant dient er steeds voor te zorgen dat binnen alle afdelin- gen
van zijn bedrijf de beste technologieën worden aangewend ter voorkoming
of beperking van emissies. Bij de keuze van de best beschikbare
technologie moeten de hierna vermelde punten bijzon- der
in aanmerking worden genomen:
- De noodzaak het totale effect van de emissies op het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;-
technologische vooruitgang en verandering in
wetenschappelijke kennis en inzichten; -
de termijnen voor de toepassing ervan in
zowel nieuw als bestaande inrichtingen; -
de aard en de omvang van de emissies; -
de toepassing van de technologie waarbij
weinig of geen afval wordt geproduceerd. In
dit kader dient jaarlijks een rapport opgemaakt met beschrij- ving
van de op dat ogenblik beschikbare technologie voor rookgaszuivering
(tot maximale beperking van de emissies en immissies). Dit
rapport dient tevens te vermelden welke bijkomende maat- regelen
effectief zullen genomen worden, gekoppeld aan uitvoe- rings
termijn en. Het rapport dient overgemaakt aan de vergunningverlenendeoverheid,
de AMINAL - afdelingen milieuvergunningen en mi- lieu-inspectie
te Gent, het college van burgemeester en Sche- penen en de OVAM.” (zie de verwijzing door geïntimeerde op pagina 219 van het BBT- rapport MI-WA van 2000 - stuk 15 van haar dossier) 15. Geïntimeerde
dient aan het Hof meer duidelijkheid te verschaffen over de diverse stukken die zij onder nr. 15 heeft samengebracht. In laatste appelconclusies verwijst geïntimeerde naar het BBT-rapport van 12 juli 2000, hoewel de geciteerde passus uitsluitend te lezen valt in het rapport van 13 augustus 1999. De onder nr. 15 door geïntimeerde neergelegde stukken zijn: 15a: twee bewijzen van een aangetekende zending van 26 augustus ’99; 15b: twee bewijzen van een aangetekende zending van 26 augustus ’99; 15c: de begeleidende brief dd. 24 augustus 1999 bij het BBT-rapport 1999; 15d: het BBT-rapport (3 bladzijden) van 13 augustus 1999 met op pagi- na 1 de handgeschreven vermelding 1998 en 1999; 15e: het niet gedateerd BBT-rapport (9 pagina‘s) met op pagina 1 de handgeschreven vermelding 1999 en 2000. Er zijn frappante verschillen tussen het BBT-rapport van 13 augustus 1999 (3 pagina’s) en het daaropvolgend BBT-rapport (9 pagina’s) dat geen precieze datum vermeldt doch hoe dan ook moet dateren van nà juni 2000 (zie pagina 5/9).
Geïntimeerde
dient tevens mee te delen wanneer zij het BBT- rapport
van 2000 aan de diverse instanties heeft verstuurd. Zo
mogelijk moet geïntimeerde ook haar BBT-rapport van het lo- pende
jaar voorleggen. Het
is voor een goed begrip van de zaak eveneens noodzakelijk dat de
door de N.V. MIPLAN gemaakte voorstudie de dato 17 augustus 1999
m.b.t. de rookgassenzuivering DENOx-installatie waarnaar geïntimeerde
verwijst in extenso zou worden voorgelegd en dat geïntimeerde
zou meedelen of er navolgende studies werden ge- maakt,
hetzij door de N.V. MIPLAN, hetzij door een ander studiebu- reau. (zie stuk 12 in het dossier van geïntimeerde) 16. Waar er in het BBT-rapport van 1999 geen sprake was van DENOx - systemen, komen deze in het BBT-rapport van 2000 ruim aan bod: -
3.5. Technologische vooruitang en
verandering in wetenschappelijke kennis en inzichten: Toetsing van MI-WA aan
deBBT -
3.5.1. Technologie Na
installatie van verschillende DeNox-systemen op huisvuil- verbrandingsinstallaties
in Vlaanderen (een SNCR versie in 1999
te Wilrijk (ISVAG) en een SCR-versie in 2000 (IVAGO) kan deze
technologie als “toegepast” worden beschouwd en is een investering
hiervoor duidelijk aan te raden. Een
eerste vergelijkende studie tussen de verschillende tech- nische
principes (SCR en SNCR) is in opdracht gegeven aan een
ingenieurs-bureau. -
3.5.2. Beschikbaarheid De SNCR-versie is wegens zijn eenvoudig technisch principeaan
een goede kwaliteit/prijs verhouding beschikbaar. Ook de studie
van de financiële situatie door de bedrijfsrevisor laat toe deze
investering op korte tijd te plannen. -
3.5.3. Emissies De
installatie voldoet globaal gezien nu reeds aan de emissie- normen.
Een bijkomende investering in een DeNox-systeem vergroot
alleen de veiligheidsmarge tussen emissies en emis- sienorm. - .... (zie de pagina’s 719 en 819 van stuk 15 in het dossier van geïntimeerde) 17. Op pagina 7 van haar eerste appelconclusies - neergelegd op 13 no- vember 2000 - schrijft geïntimeerde:
“Anticiperend
op eventuele nieuwe strengere milieunormen laat geïntimeerde
nu reeds permanent studiewerk verrichten omtrent nieuwe
technologieën. Op dit ogenblik wordt een voorstudie uitge- voerd
door een studiebureau voor een DENOx-installatie voor rookgassenzuivering. Geïntimeerde
verwijst daarbij naar haar stuk 12 dat de bladzijden I en
2 bevat van een voorstudie ‘ Rookgassenzuivering DENOx-in- stallatie’
die dateert van 17 augustus 1999. “ Getoetst aan de BBT-voorwaarden in artikel 4 C 22 b van de milieuver- gunning van 13 augustus 1998, en in acht genomen haar eigen bevin- dingen in het BBT-jaarverslag van 2000, kan in redelijkheid niet anders geconcludeerd worden dan dat op geïntimeerde de stringente verplich- ting rust een zo groot mogelijke veiligheidsmarge in acht te nemen. Een dergelijke verplichting is een toepassing van het ‘beginsel van het preventief handelen’ dat voorschrijft dat men moet optreden om milieu- schade te voorkomen eerder dan de schade achteraf te moeten herstel- len. Evenzeer is een dergelijke verplichting een toepassing van het ‘voor- zorgbeginsel’ dat betekent dat men niet moet wachten op een weten- schappelijke consensus om bepaalde potentiële gevaren voor het milieu en voor de volksgezondheid aan te pakken. Geïntimeerde kan niet zonder het verwijt te krijgen van inconsistentie eensdeels voorhouden dat haar initiatief om bijkomende investeringen te doen teneinde de emissienormen nog meer naar beneden te brengen bewijst dat zij aldus haar afvalverbrandingsinstallatie als een goed huis- vader beheert en zij aldus het zorgvuldigheidsbeginsel ten volle res- pecteert, en tezelfdertijd stellen dat het appellanten niet behoort na te gaan of die bewering met de werkelijkheid overeenstemt en dat daarover desgevallend geen rechterlijke controle kan plaats vinden. Appellanten zijn als omwonenden gerechtigd op een adequate en zo groot mogelijke bescherming van hun gezondheid. Een daarbij aansluitende rechterlijke controle kadert in de preventieve werking van de wet van 12 januari 1993. Die controle slaat op de door geïntimeerde aangewende middelen ter voorkoming van milieuschade, en op de vraag of het gaat om de ‘best beschikbare technieken’ zoals haar door de vergunningverlenende over- heid dwingend werd opgelegd. Indien geïntimeerde niet scrupuleus de verplichtingen naleeft die haar door de vergunningverlenende overheid worden opgelegd, d.i. in casu het aanwenden van de ‘best beschikbare technieken’ om het totale effect van de emissies op het milieu te voorkomen of tot een minimum te be- perken, is dit gelijk te stellen met een ernstige dreiging zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 12 januari 1993.
18. Geïntimeerde verwijst in haar op 1 maart 2001 neergelegde appelcon- clusies naar een eerstvolgende raad van bestuur waarop de plaatsing van het DENOx-systeem zal worden besproken, rekening houdende met de desbetreffende toekomstige Europese Richtlijnen. Het
is aangewezen dat geïntimeerde het Hof daarover nader zou in- formeren,
en dat zij haar dossier zou vervolledigen met de notulen van
alle sinds 1 maart 2001 gehouden administratieve en techni- sche
vergaderingen waarbij deze kwestie ter sprake is gekomen. Meer
bepaald dient geïntimeerde het Hof te informeren of zij de be- slissing
dergelijke filters t e plaatsen al dan niet reeds heeft geno- men. In
het bevestigend geval dient geïntimeerde mee t e delen wanneer die
filters zullen geplaatst worden en in werking gesteld. In
het ontkennend geval dient geïntimeerde mee te delen welke de motieven zijn om het niet t e doen. 19. Gelet op de door partijen tot op heden ingenomen standpunten en op hetgeen hierboven werd uiteengezet, vindt het Hof het aangewezen om een persoonlijke verschijning te bevelen vooraleer ten gronde te beslis- sen. Om proceseconomische redenen dient geïntimeerde alle hierboven ge- vraagde informatie te voegen bij haar dossier. Ook moet geïntimeerde alle nieuwe stukken tijdig aan appellanten mee- delen. De dossiers van beide partijen dienen twee weken voor de datum van de persoonlijke verschijning ter griffie worden neergelegd. OP
DIE GRONDEN, HET
HOF, Rechtdoende op tegenspraak en met inachtneming van artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken. Verklaart het principaal en het incidenteel beroep ontvankelijk. Vooraleer ten gronde te oordelen, Beveelt
de persoonlijke verschijning van partijen in de raadkamer van
de zeventiende burgerlijke kamer van het Hof van beroep te Gent (Koophandelsplein 23 t e 9000 Gent, Gerechtsgebouw, lokaal4bis)
op dinsdag vier september 2001 t e 14.30 uur. Beveelt
dat voor zevende appellante de huidige voorzitter van haar raad
van beheer zal verschijnen. Beveelt
dat voor geïntimeerde de huidige voorzitter van haar raad van
bestuur zal verschijnen evenals haar directeur Rudy Verlaeckt. Beveelt
partijen twee weken vóór de persoonlijke verschijning hun geactualiseerde
dossiers ter griffie van het Hof neer te leggen. Houdt de beslissing nopens de kosten aan. Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, ZEVENTIENDE KAMER, zitting houdende in bur- gerlijke zaken, van ZESENTWINTIG JUNI TWEEDUIZEND EN EEN. Aanwezig de heren: D.Vandorpe, Raadsheer, Wn. Kamervoorzitter, alleenrechtsprekend, B. Caignau, Griffier. D. Vandorpe Rep.2001/3329 Aangeboden op 28 juni 2001
|