Hof van beroep te Gent 17e Kamer Terechtzitting van 20.11.2001
milieuzaak (wet 12.01.1993)
2000/AR/1340 - In de zaak van:
1. DE BAERE Fred, geboren te Sint-Niklaas op 19 december 1952, aannemer, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Drielindenstraat 24, 2. DE LEEUW Kristine, geboren te Sint-Niklaas op 20 juli 1964, bediende, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Drielindenstraat 24, 3. BAERT Willy, geboren te Sint-Niklaas op 27 december 1926, gepensioneerde, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Vlyminckshoek 14, 4. VANHAEVERMAET Godelieve, geboren te Gent op 2 december 1930, zonder beroep, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, VIyminckshoek 14, 5. DE BACKER Deonis, geboren te Landskouter (Oosterzele) op 17 februari 1947, leraar, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Kleibeekstraat 2, 6. DE KERPEL Godelieve, geboren te Moorse1 (Aalst) op 21 september 1952, lerares, wonende te 9100 SINT-NIKLAAS, Klei beekstraat 2,
appellanten sub 1 t/m 6 die in toepassing van art. 271 § 1 van de Nieuwe Gemeentewet in rechte treden namens de Stad Sint-Niklaas,
7. A.B.L.L.O. V.Z.W., Aktiekomitee ter Beveiliging van het Leefmilieu op de Linkeroever, B.S. dd. 24.03.1977 onder 2198, nr. griffie Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde 1352, met maatschappelijke zetel te 9170 SINT-GILLIS-WAAS, Stationsstraat 126,
appellanten, tegen de beschikking zoals in kortgeding gewezen door de Voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde dd. 06.1 0.1 999, hebbende als raadsman Meester VAN DOOREN Hans, advocaat te 9220 HAMME (O.-VL.), Stationsstraat 50,
tegen :
de burgerliike vennootschap onder de vorm van een C.V. INTERCOMMUNALE VERENIGING VOOR HUISVUILVERWERKING MIDDEN-WAASLAND (afgekort MI-WA), ingeschreven in de registers van de burgerlijke vennootschappen te Sint-Niklaas onder nr. 16, met maatschappelijke zetel te 9100 Sint-Niklaas, Vlyminckshoek 12,
woonplaats kiezende bij haar raadsman, hierna vermeld,
geïntimeerde, hebbende als raadsman Meester LINDEMANS Dirk, advocaat te 1000 Brussel, Keizerslaan 3,
velt het Hof het volgende arrest:
1. In het tussenarrest van 26 juni 2001 van deze kamer van het Hof werden o.m. het principaal en het incidenteel beroep ontvankelijk verklaard. De door het Hof bevolen persoonlijke verschijning van partijen in raadkamer vond plaats op 4 september 2001.
Ter terechtzitting van 23 October 2001 heeft het Hof partijen opnieuw gehoord in hun middelen en conclusies. De stukken werden ingezien.
2. Anders dan geïntimeerde het in de notulen van haar raad van bestuur van 3 juli 2001 en in haar persmap van 5 juli 2001 heeft voorgesteld werd in het tussenarrest de klacht van appellanten niet ongegrond verklaard. (zie farde III met bijkomende stukken van geïntimeerde: stukken f en h)
Het Hof stelde enkel vast dat appellanten niet het bewijs leverden of aannemelijk maakten dat ge‘intimeerde bij de exploitatie van de huisvuilverbrandingsinstallatie de emissienormen van de rookgassen overschreed, of dat zij ander afval verbrandde dan toegestaan.
Appellanten stoelden hun stakingsvordering tevens op inbreuken op het voorzorgbeginsel en op het beginsel van het preventief handelen. Het onderzoek van die stelling van appellanten bracht het Hof ertoe geïntimeerde te verzoeken om aanvullende informatie te verschaffen en om een aantal bijkomende stukken neer te leggen. Tevens vond het Hof het aangewezen om een persoonlijke verschijning van partijen te bevelen.
Het Hof formuleerde het aldus:
Er kan vooreerst geen betwisting over bestaan dat ook op gei’ntimeerde de algemene voorzorgsnorm van toepassing is. Waar geïntimeerde op pagina 34 van haar eerste appelconclusies bevestigt " dat de inachtneming van de volksgezondheid een absolute prioriteit moet zijn voor de wetgever en voor de uitvoerende macht , geldt die prioriteit uiteraard ook voor haarzelf. Op heden bestaat geen absolute zekerheid dat de exploitatie van een huisvuilverbrandingsoven geen enkel gezondheidsrisico inhoudt voor de omwonenden. Diverse wetenschappelijke studies evenals het daarover quasi - permanent gevoerd maatschappelijk debat tonen aan dat het een delicate en controversiële aangelegenheid betreft. (zie de stukken 9, 17, 23, 28, 29, 37, 38, en de aanvullende stukken 39, 40 en 41 in het dossier van appellanten, en in het dossier van geïntimeerde een VITO-studie van september 2000 (stuk 20), uitgevoerd in opdracht van de VMM, en het ‘behoedzaam en genuanceerd’ antwoord van de Vlaamse Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke kansen (stuk 24) op een parlementaire vraag van 9 februari 2001)
Naast het artikel 1.2.1. 5 2 van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene beginselen inzake milieubeleid (voorzorgsbeginsel, preventief handelen., .) zijn er de specifieke verplichtingen opgelegd door het reeds in het tussenarrest in extenso aangehaalde artikel 4.C.22 b van het o p 13 augustus 1998 verleende vergunningsbesluit, meer bepaald de verplichting voor geïntimeerde om binnen alle afdelingen van haar bedrijf d e beste technologieën (hierna BBT genoemd) aan te wenden ter voorkoming of beperking van de emissies en daarover elk jaar te rapporteren. (zie stuk 1 in het dossier van appellanten: 4.C Bijzondere milieuvoorwaarden)
In haar BBT-rapport van 1999 vermeldde geïntimeerde d a t het Vlaams BBT-Kenniscentrum (VITO-Mol) e r voor gekozen had om BBT-studies per bedrijfstak, of per groep van gelijkaardige activiteiten, uit t e werken, maar dat d e sector huisvuilverbranding nog niet w a s doorgelicht o p e en dergelijke manier. geïntimeerde voegde daaraan toe dat ook o p Europees vlak nog g e en publicaties o p het vlak van BBT beschikbaar waren. (zie pagina’s 1/3 en 2/3 van stuk 15 in het dossier van geïntimeerde)
In het BBT-rapport van 2000 (7 juli 2000) vermeldde geïntimeerde dat er door VITO nog geen BBT-studies i.v.m. rookgaswassingstechnieken waren opgemaakt. Geïntimeerde verwees wel naar d e volgende studies: - Onderzoek naar mogelijke toepassing van nieuwe afvalverwerkingstechnieken in de provincie Antwerpen (mei 1999, Technische werkgroep met o.a. IGEAN, IGEMO, INDAVER, VLAR en de Provincie Antwerpen) - Vergelijking van verwerkingsscenario’s voor restfractie huishoudelijk afval en categorie II bedrijfsafval (VITO, K. Vrancken et al., voorlopig rapport juni 2000) - Gemeenschappelijke studie naar alternatieve technieken voor d e verwerking van het huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval van de arrondissementen Mechelen en Turnhout (IGEMO & IOK, juni 1999) (pagina’s 4/9 en 5/9 van het BBT-rapport 2000, stuk 15, ibidem)
Bij de toetsing van haar bedrijf aan de technologische vooruitgang en verandering in wetenschappelijke kennis en inzichten verwijst geïntimeerde expliciet naar de huisvuilverbrandingsoven van ISVAG te Wilrijk waar in 1999 een DENOx-systeem (SNCR versie) werd geïnstalleerd, en naar die van IVAGO te Gent waar in 2000 een SCR-versie werd in gebruik genomen. Het betreft volgens geïntimeerde derhalve een reeds toegepaste technologie, gaat het om een investering die hiervoor duidelijk aan te raden valt, is een SNCR-versie wegens zijn eenvoudig principe aan een goede kwaliteitlprijs verhouding beschikbaar, laat een studie van de financiële situatie door de bedrijfsrevisor toe deze investering op korte tijd te plannen, zal een bijkomende investering in een DENOx-systeem de veiligheidsmarge tussen emissies en emissienorm vergroten, en is het van financieel belang de investering voor een DENOx zo snel mogelijk te doen gezien de installatie slechts een vergunning heeft tot 2008. (pagina's 7/9 en 819, ibidem)
Geïntimeerde deelde in haar rapport mee dat zij een eerste vergelijkende studie tussen de verschillende technische principes (SCR en SNCR) in opdracht had gegeven aan een ingenieursbureau. (zie pagina 719, ibidem)
Kennelijk ging het om de aan de N.V. Miplan in 1999 toevertrouwde opdracht, waarbij dient opgemerkt dat die studie in juli 2000 sinds geruime tijd door geïntimeerde moet zijn gekend, gezien het Miplan-rapport dateert van 25 augustus 1999.
De conclusie van het studiebureau Miplan luidde als volgt: " Om zowel NOx als de Dioxine uit de rookgassen te verwlderen en om aan de toekomstige emissienormen van deze twee polluenten te voldoen is het aan te raden een eenvoudige SCR DENOx installatie in de bestaande rookgassen zuiverings- installatie te integreren. " (zie pagina 25/29 van de door geïntimeerde na het tussenarrest neergelegde Miplan-studie)
Kortom, in 2000 stond niets geïntimeerde eraan in de weg om met kennis van zaken, hetzij de beslissing te nemen te investeren in de op dat ogenblik best beschikbare technieken tot voorkoming of beperking van schadelijke emissies, hetzij om de vergunningverlenende overheid, de AMINAL-afdelingen milieuvergunningen en milieu-inspectie te Gent, het college van 'burgemeester en schepenen te Sint-Niklaas en de OVAM te informeren over de motieven om een dergelijke beslissing niet te nemen.
M.b.t. die door Miplan reeds in augustus 1999 gemaakte studie schrijft geïntimeerde in haar op 20 augustus 2001 ter griffie van het Hof neergelegde conclusies:
"... Er zgn dan ook geen nieuwe studies meer geweest. De bestaande studie houdt zun waarde: indien de DENOx geplaatst zou worden, zou dit het best gebeuren volgens het voorstel van deze voorstudie. De problematiek van de DENOx filter werd samen met de implicatie van het arrest van het Hof, besproken op een vergadering van de Raad van Bestuur van 3 juli 2001. "
M.a.w., de beslissing om de best beschikbare technieken niet aan te wenden, of anders gezegd de veiligheidsmarge niet te verhogen, werd door geïntimeerde genomen op 3 juli 2001, d.i. quasi twee jaar na het (positief) advies van Miplan en één jaar na de bevinding door geïntimeerde zelf dat een dergelijke investering aan te raden was.
De verwijzing door geïntimeerde in haar laatste appelconclusies naar de artikels I , 29° Vlarem I en naar artikel 4.4.3.1.4. Vlarem II , stellende dat overeenkomstig die wetsbepalingen haar geen overmatige hoge kosten kunnen worden opgelegd, is niet dienend. Het Hof herinnert geïntimeerde eraan dat zij in haar BBT-rapport van juli 2000 schreef dat een SNCR-versie wegens zijn eenvoudig principe aan een goede kwaliteitlprijs verhouding beschikbaar was, dat een studie van de financiële situatie door de bedrijfsrevisor toeliet deze investering op korte tijd te plannen, en dat het van financieel belang was de investering voor een DENOx zo snel mogelijk te doen gezien de vergunning slechts tot 2008 liep.
Geïntimeerde voert nog aan dat de rechter artikel 4.1.2.1. VLAREM II zou schenden door uit het louter mogelijk bestaan van een betere technologie - ongeacht de kostprijs van haar toepassing - af te leiden dat elke exploitant die ook onmiddellijk moet toepassen op straffe van sluiting.
Die stelling van geïntimeerde snijdt geen hout. Aangenomen dat een zo groot mogelijke veiligheidsmarge niet tegen om het even welke prijs kan worden opgedrongen, is er de vaststelling die in juli 2000 door geïntimeerde zelf werd gemaakt dat de installatie van een DENOx-systeem financieel haalbaar was, en dat precies om de kosten binnen aanvaardbare perken te houden zonder dralen tot die investering moest worden beslist.
Het Hof voegt daar aan toe dat indien de stelling van geïntimeerde zou worden bijgevallen, een min of meer lange periode van besluiteloosheid zou volstaan om naderhand te argumenteren dat de toepassing van de best beschikbare technieken financieel en/of bedrijfseconomisch niet meer te verantwoorden valt. Getoetst aan het voorzorgsbeginsel en aan het beginsel van preventief handelen is een dergelijke stelling onverdedigbaar.
Evenmin kan de argumentatie van geïntimeerde worden bijgevallen dat er nog een optreden van de regelgevende of vergunningverlenende overheid nodig is vooraleer toepassing kan worden gemaakt van de best beschikbare technieken.
De aan geïntimeerde luidens de milieuvergunning van 13 augustus 1998 opgelegde verplichting is eenduidig:
"... In dit kader dient jaarljks een rapport opgemaakt met beschrijving van de op dat ogenblik beschikbare technologie voor rookgaszuivering (tot maximale bescherming van de emissies en immissies) Dit rapport dient tevens te vermelden welke bijkomende maatregelen effectief zullen qenomen worden. qekoppeld aan uitvoerinastermiinen. ..." (onderstreept door het Hof)
In het BBT-rapport van 26 juli 2001 valt o.m. te lezen:
"... Verwijzend naar de door VITO recent uitgevoerde studie waarin een SCR-DENOx als een installatie met een betere performantie wordt beoordeeld is anno 2001 het SCR-systeem het aan te raden DENOx-systeem. lndien Mi- Wa beslist een DENOx systeem fe installeren is het SCR-type aan te raden. Voor verdere details verwijs ik naar de voorstudie uitgevoerd door het studiebureau waarvan het eindrapport afgewerkt is eind 1999. ..."
Als besluit worden dan de drie mogelijkheden opgesomd, evenwel zonder een keuze te maken: zo snel mogelijk de bouw van een DENOx starten, een afwijking vragen bij de Minister van Leefmilieu op de Europese Richtlijn 2000/76/EG voor de rest van de vergunningstermijn, of zonder verdere investeringen blijven verder werken tot eind 2005. (zie het BBT-rapport 2001, farde III van het dossier van geïntimeerde)
Evenmin als dit in 2000 het geval was wordt in 2001 de vergunningverlenende overheid door geïntimeerde geïnformeerd over welke maatregelen effectief zullen worden genomen en welke uitvoeringstermijnen zullen worden in acht genomen.
Waarom geïntimeerde die informatie niet verschafte of kon verschaffen zegt zij niet, maar het blijft bizar dat op 26 juli 2001 geïntimeerde in haar BBT-rapport nog alles open laat, waar zij drie weken voordien, op 3 juli 2001 formeel beslist heeft geen DENOx- filter te plaatsen, geen afwijking op de Europese Richtlijn te vragen, en tot 31 december 2004 verder te werken.
Tijdens de persoonlijke verschijning op 4 september 2001 verklaarde Johan De Cuyper, voorzitter van de raad van bestuur van geïntimeerde, aan het Hof:
" Op uw vraag of er tussen 25 augustus 1999 (datum van het Miplan-rapport) en de vergadering van de raad van bestuur op 3 juli 2001 expliciet op de dagorde is vermeld en besproken of er al dan niet filters zouden geplaatst worden is mijn antwoord dat dat niet het geval is. Ik voeg er aan toe dat eenmaal per maand een raad van bestuur wordt gehouden.
De beslissing om de verbrandingsactiviteiten definitief en onomkeerbaar te staken op 37 december 2004 werd genomen, rekening houdende met financieel economische motieven, dat wil zeggen een afweging tussen enenijds de investeringskosten die gepaard gaan met de installatie van de filters en andenijds de einddatum van de exploitatievergunning (april 2008).
Tevens waren er maatschappelijke politieke argumenten, in de eerste plaats de onmogelijkheid om op dezelfde plaats een nieuwe installatie op te richten en de politieke beslissing die werd genomen door de stad Sint-Niklaas, hoofdaandeelhouder, om de verbrandingsactiviteiten binnen de lopende legislatuur stop te zetten. Op de vergadering die op 26 juni 2001 werd gehouden met de vennoten (de burgemeesters) van de betrokken gemeenten die aandeelhouder zijn is er beslist om het reconversieplan goed te keuren ..."
Rudy Verlaeckt, directeur van geïntimeerde, verklaarde tijdens diezelfde persoonlijke verschijning :
" Het BBT rapport van 2 juli 2000 is in de raad van bestuur besproken en goedgekeurd. Tussen dat BBT rapport van juli 2000 en de vergadering van de raad van bestuur van 3 juli 2001 is het al dan niet plaatsen van de filters nooit formeel op de dagorde gekomen. Dat sluit niet uit dat er op informele wijze overleg werd gepleegd met het dagelijks bestuur en met de beleidsmensen. "
Het Hof laat opmerken dat de verklaringen van voorzitter Johan De Cuyper en directeur Rudy Veriaeckt afwijken van de ter terechtzitting van 23 oktober 2001 neergelegde notulen van de raad van bestuur van 17 augustus 2000 en van 12 oktober 2000.
In de notulen van de raad van bestuur van 17 augustus 2000 wordt onder punt 7. vermeld:
Voor wat betreft het milieuverslag leest de directeur de algemene conclusie voor:
"Mi-Wa heeft er in de periode 1/7/99 t/m 30/9/99 alles aan gedaan om de milieuwetgeving minstens na te leven. Op sommige vlakken (b. v. meetcampagnes en werkelijk emissies) is het bedrijf verder gegaan dan wettelijk verplicht. Een mogelijke hinder naar mens en leefmilieu wordt op deze wijze tot een minimum beperkt. Er dienen nog enkele kleine aanpassingen uitgevoerd te worden maar ook hieraan wordt continu verder gewerkt. Het bedrijf is bezig met het opzetten van een gestandaardiseerd milieuzorgsysteem. "
Ook het BBT (Best beschikbare Technologie) rapport is positief en enkel de parameter NOx zou beter kunnen. Daarom dient men rekening te houden dat er in de toekomst waarschijnlijk geinvesteerd dient te worden in een DENOx-installatie.
De directeur wijst hier op het feit dat de bedrijfsrevisor momenteel bezig is met de opdracht voor de werkgroep 2000-2008. In zijn scenario's tot 2008 zal hij twee hypotheses maken: één met deze investering en één zonder deze investering. Deze investering zal ongeveer 40 miljoen BEF bedragen. " (zie farde IV, stuk l a van de laatste aanvullende stukken van geïntimeerde - notulen ondertekend door Johan De Cuyper en Rudy Verlaeckt) De financiële analyse waarnaar wordt verwezen werd op 7 juni 2000 door geïntimeerde gevraagd aan bedrijfsrevisor W. De Neef. Het rapport was op 14 september 2000 beschikbaar. De investering in 2002 voor de NOx-installatie werd begroot op 45 miljoen BEF. (zie farde IV, stuk 3 in het dossier van geïntimeerde)
In de notulen van de vergadering van diezelfde raad op 12 oktober 2000 wordt onder punt 3. vermeld:
" De directie geeft een toelichting bij de financiële analyse opgesteld door de bedrijfsrevisor, de heer De Neef. In deze bedrijfseconomische analyse werd rekening gehouden met twee scenario's: nl. één tot 2008 en één bij een stopzetting in 2004. Bij de eerste hypothese werd rekening gehouden met een investering in een NOx-installatie in 2002. Deze analyse houdt geen rekening met hef sociaal passief (personeel) noch met de ombouw of sanering van de site, noch met de meerkost voor het eventueel afvoeren naar een andere afvalvenverker bij een vroegtijdige sluiting. Voor beide scenario's werd in een overzichtelijke tabel de evolutie van de kosten en de vrijkomende middelen in functie van de eventuele stopzetting van de afvalverbranding bij Mi- Wa weergege ven. Grosso modo kan men stellen dat het break-even punt in beide scenario's rond 2003 ligt, Bij de eerste hypothese (verbranden tot einde vergunning) zal Mi-Wa middelen genereren voor de bijkomende kosten, die kunnen oplopen tot meer dan 300 miljoen BEF in 2001. Bij de tweede hypothese zullen de vennoten voor deze kosten moeten opdraaien plus de meerkosten voor verwerking op een andere locatie. Het College van Commissarissen zal eerst dit rapport analyseren. Na haar advies zal de Raad van Bestuur dit rapport overhandigen aan haar vennoten." (stuk l b , notulen ondertekend door Johan De Cuyper en Rudy Verlaeckt, ibidem)
De analyse door het college van commissarissen ligt niet voor, doch hoe dan ook duurde het tot 3 juli 2001 vooraleer geïntimeerde een beslissing nam en voor de tweede hypothese koos: er wordt geen DENOx-filter geplaatst, de Europese richtlijn 2000/76/EG van 4 december 2000 wordt in zijn striktste zin uitgevoerd en er wordt geen afwijking aangevraagd, en de verbrandingsactiviteiten worden gestaakt op 31 december 2004. (zie stuk 1c, notulen ondertekend door Johan De Cuyper en Rudy Verlaeckt, ibidem)
Het Hof maakte reeds in het tussenarrest volgende overweging:
Getoetst aan de BBT-voorwaarden in artikel 4 C 22 b van de milieuvergunning van 13 augustus 1998, en in acht genomen haar eigen bevindingen in het BBT-jaarverslag van 2000, kan in redelijkheid niet anders geconcludeerd worden dan dat op geïntimeerde de stringente verplichting rust een zo groot mogelijke veiligheidsmarge in acht te nemen.
Een dergelijke verplichting is een toepassing van het 'beginsel van het preventief handelen' dat voorschrijft dat men moet optreden om milieuschade te voorkomen eerder dan de schade achteraf te moeten herstellen.
Evenzeer is een dergelijke verplichting een toepassing van het 'voorzorgbeginsel' dat betekent dat men niet moet wachten op een wetenschappelijke consensus om bepaalde potentiële gevaren voor het milieu en voor de volksgezondheid aan te pakken.
Geïntimeerde kan zonder het verwijt te krijgen van inconsistentie niet eensdeels voorhouden dat haar initiatief om bijkomende investeringen te doen teneinde de emissienormen nog meer naar beneden te brengen bewijst dat zij aldus haar afvalverbrandingsinstallatie als een goed huisvader beheert en zij aldus het zorgvuldigheidsbeginsel ten volle respecteert, en anderdeels stellen dat het appellanten niet behoort na te gaan of die bewering met de werkelijkheid overeenstemt en dat daarover desgevallend geen rechterlijke controle kan plaats vinden.
Appellanten zijn als omwonenden gerechtigd op een adequate en zo groot mogelijke bescherming van hun gezondheid. Een daarbij aansluitende rechterlijke controle kadert in de preventieve werking van de wet van 12 januari 1993.
Die controle slaat op de door geïntimeerde aangewende middelen ter voorkoming van milieuschade, en op de vraag of het gaat om de 'best beschikbare technieken' zoals door de vergunningverlenende overheid is opgelegd, en zoals zij overigens zelf voorhoudt.
Indien geïntimeerde niet scrupuleus de verplichtingen naleeft die haar door de vergunningverlenende overheid worden opgelegd, d.i. in casu het aanwenden van de 'best beschikbare technieken' om het totale effect van de emissies op het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken, is dit gelijk te stellen met een ernstige dreiging zoals bedoeld in artikel 1 van de wet van 12 januari 1993.
Het Hof stelt vast dat geïntimeerde, wetens en willens, heeft beslist om geen investeringen te doen waarbij voor de resterende vergunningsperiode de best beschikbare technieken zouden worden aangewend. Op grond van financieel-economische overwegingen heeft geïntimeerde beslist haar huisvuilverbrandingsoven verder te exploiteren tot 31 december 2004.
Die beslissing van geïntimeerde om in die omstandigheden haar verbrandingsactiviteiten verder te zetten tot en met 31 december 2004, zonder gebruik te maken van de best beschikbare technieken vormt naar het oordeel van het Hof een ernstige dreiging in de zin van artikel I van de wet van 12 januari 1993.
Bij ernstige dreiging staat het aan de rechter om adequate maatregelen te treffen ter voorkoming van schade. Desgevallend kan een termijn worden toegestaan om aan de opgelegde maatregel te voldoen.
Luidens de notulen de dato 18 september 2001 van de raad van bestuur van geïntimeerde hebben partijen op 13 september 2001 onderhandeld over een sluitingsdatum. Appellanten drongen aan op een sluiting van de verbrandingsinstallatie op 1 juli 2002, terwijl geïntimeerde de sluitingsdatum van 31 december 2004 'als finaliteit' wenste te behouden. (zie farde IV, stuk 4 in het dossier van geïntimeerde)
Een stakingsvordering is niet zozeer een middel om een privaat geschil te beslechten, maar een instrument om, met het oog op het algemeen belang, de milieuwetgeving te handhaven en schade aan het leefmilieu te voorkomen.
Het Hof heeft vanzelfsprekend oog voor het collectief belang dat wordt gediend door de huisafvalverbranding waarmee geïntimeerde zich inlaat, met de tijd die is vereist voor een gebeurlijke ombouw van de ovens tot overslag- en transport unit, met het sociaal passief en dergelijke meer.
Uit de stukken blijkt dat geïntimeerde sinds juli 2001 aan een concreet en globaal plan werkt om aan de diverse problemen die een vervroegde sluiting met zich brengt het hoofd te bieden. (zie de persconferentie van geïntimeerde op 5 juli 2001 die de titel meekreeg "Mi-Wa 2003 - ..." )
Aan geïntimeerde moet derhalve de mogelijkheid worden geboden om in haar conversieplan, dat naar eigen zeggen eind december 2001 zal bekend zijn, rekening te houden met de door het Hof opgelegde sluitingsdatum.
Rekening houdend met alle in het geding zijnde belangen beveelt het Hof dat geïntimeerde uiterlijk op eenendertig december tweeduizendentwee (2002) de activiteiten in het bedrijf gelegen te Sint-Niklaas aan de Vlyminckshoek 12, bestaande uit het verbranden van afvalstoffen van welke aard of herkomst ook, zal staken onder verbeurte van een dwangsom van 100.000 frank per vastgestelde overtreding.
Gelet op wat voorafgaat is de tegenvordering van geïntimeerde strekkend tot een veroordeling van appellanten tot het betalen van 50.000 frank wegens tergend en roekeloos geding ongegrond.
OP DIE GRONDEN HET HOF Rechtdoende op tegenspraak en met inachtneming van artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken. Rechtdoende over de gegrondheid van het principaal en het incidenteel beroep: Doet de bestreden beschikking teniet, behoudens waar beslist werd over de ontvankelijkheid van de vordering van appellanten,
En opnieuw rechtsprekend,
Verklaart de oorspronkelijke vordering van appellanten in de hierna bepaalde mate gegrond.
Beveelt dat geïntimeerde uiterlijk op eenendertig december tweeduizendentwee (2002) de activiteiten in haar bedrijf gelegen te Sint-Niklaas aan de Vlyminckshoek 12, bestaande uit het verbranden van afvalstoffen van welke aard of herkomst ook, zal staken onder verbeurte van een dwangsom van 100.000 frank per vastgestelde overtreding.
Wijst het door appellanten meer gevorderde af als ongegrond.
Verklaart de oorspronkelijke tegenvordering van geïntimeerde ontvankelijk doch ongegrond.
Veroordeelt geïntimeerde tot de kosten gevallen in beide aanleggen aan de zijde van appellanten.
Aan hun zijde worden die kosten tot dusver begroot op:
dagvaarding en rolstelling: 9.672 frank rechtsplegingvergoeding eerste aanleg : 4.400 frank rechtsplegingvergoeding in hoger beroep 8.800 frank aanvullende rechtsplegingvergoeding 2.200 frank totaal: 25.072 frank
Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, van de ZEVENTIENDE KAMER, zitting houdende in burgerlijke zaken van TWINTIG NOVEMBER TWEEDUIZEND EN EEN. Aanwezig : Dominique Vandorpe, Raadsheer, Wn. Kamervoorzitter, Jenny Dammekens, Griffier
raadsman van de omwonenden en ABLLO :
HANS VAN DOOREN Advokaat Stationsstraat 50 Tel, (052) 47 99 49 9220 -- HAMME
Vlaams Platform Milieu en Gezondheidwww.milieugezondheid.be |